Regelmatig worden vragen gesteld over de goodwill problematiek bij overdracht van een slijterij. Goodwill komt ter sprake bij toetreden tot bijvoorbeeld een maatschap of een vennootschap onder firma die een reeds bestaande slijterij drijft of bij het overnemen van een bestaande slijterij. Verder komt goodwill aan de orde bij het inbrengen van de slijterij in een besloten vennootschap. Goodwill is de waarde van de slijterij die uitgaat boven de zichtbare waarde volgens de (fiscale) balans en kan nader gedefinieerd worden als de kapitalisatie (het contant maken) van de in de toekomst te verwachten overwinst die met de slijterij zal worden behaald. Overwinst is dat deel van de winst dat uitgaat boven de som van een normaal te achten rendement op het in de praktijk geïnvesteerde eigen vermogen en een normale beloning van de arbeid die door de zittende slijter wordt verricht.
Hoewel ook andere omschrijvingen voor goodwill worden gebruikt, is de essentie steeds dezelfde: het gaat om een meerwaarde die samenhangt met naam, relaties, vestigingsplaats, organisatie etc. van de slijterij. De ratio van de goodwill ligt derhalve veelal in het vermijden van kosten en onderbezetting die inherent zijn aan het zelf van de grond af opbouwen van een slijterij.
De hoogte van de goodwill bij vaststelling van de waarde van het bedrijf hangt af van diverse factoren, onder meer:
• kwaliteit vestigingspunt;
• bereikbaarheid en parkeergelegenheid;
• oppervlakte en eventuele uitbreidingsmogelijkheden;
• positie ten opzichte van concurrent;
• analyse sterke en zwakke punten en kansen en bedreigingen;
• omzetniveau;
• bruto winstmarge;
• huisvestingslast;
• personeelskosten (kostprijs – uurloon en productiviteit);
• noodzakelijke investeringen;
Bij goodwill gaat het om de overwinst in de toekomst. Het verleden is niet meer van belang. Veelal wordt uitgegaan van de bewezen winstcapaciteit in het verleden, rekening houdend met reeds bekende ontwikkelingen en na eliminatie van bijzondere eenmalige posten, om de toekomstige winstcapaciteit te schatten. De winsten uit het verleden (drie à vijf jaar) worden vaak gemiddeld; soms wordt een weging toegepast waarbij de recente jaren zwaarder wegen. Op de aldus berekende gemiddelde winst wordt in mindering gebracht een rendement op het in de praktijk geïnvesteerde eigen vermogen, veelal overeenkomend met de rente die betaald moet worden voor risicodragend kapitaal. Vervolgens wordt hierop in mindering gebracht een normale beloning voor de arbeid van de zittende slijter. In de praktijk wordt voor het vaststellen van de normale arbeidsbeloning genomen een all-in salaris van twee keer modaal, er vanuit gaande dat de ondernemer per week zo’n 60 uren aan zijn onderneming besteed. Het zal duidelijk zijn dat hoe hoger de normale arbeidsbeloning wordt gesteld hoe lager de goodwill zal zijn.
Nadat op de winst de hiervoor genoemde elementen (rendement op eigen vermogen en normale arbeidsbeloning) in mindering zijn gebracht, resteert de overwinst. Om tot de goodwill te komen wordt de overwinst vermenigvuldigd met een factor die in de praktijk ligt tussen de één en vijf. De factor zal vaak een onderhandelingspunt zijn. In de praktijk komen echter meer methoden voor om de goodwill te berekenen. Zo wordt nog al eens als goodwill betaald het gemiddeld winstaandeel over de laatst verstreken drie/vijf jaren.